De firma Etablissements Lemaire & de Vernisy was ruim 65 jaar, van 1919/1920 tot 1984/1989, in Brussel actief in de sector van de edelsmeedkunst. De firma werd officieel in 1920 opgericht door Georges Lemaire, Théodore Bisschop en Edmond de Vernisy onder de naam G. Bisschop, Lemaire et Cie. Drie jaar later, in 1923, werd de firma door het toenemende succes omgevormd tot de naamloze vennootschap Etablissements Lemaire & de Vernisy om zo een grotere omzet te kunnen verwezenlijken. Georges Lemaire bleef als ingenieur instaan voor het algemeen beleid en de technische kant van de zaak, terwijl op artistiek vlak de klemtoon verschoof van Théodore Bisschop naar Edmond de Vernisy. De hoofdletters B en L gescheiden door een Afrikaans viooltje werden op het meestermerk vervangen door de letters L en V.
De daaropvolgende jaren werden gekenmerkt door opeenvolgende uitbreidingen en adreswijzigingen om aan de behoeftes van het alsmaar groeiende atelier en machinepark tegemoet te komen. De verschillende vestigingen die de firma verwierf en bouwde, getuigen samen met de op grote schaal verspreide productiecatalogus van een zeer grote bedrijvigheid, waaruit blijkt dat Lemaire & de Vernisy een niet onbelangrijke plaats innam naast andere bekende Brusselse firma’s zoals Wolfers Frères, Delheid Frères en Altenloh. Tegen het einde van de jaren 30 was de onderneming uitgegroeid van zilveratelier tot zilverfabriek, waarbij de rendabiliteit onder druk van de toen heersende trend naar commercialisering voorrang had gekregen op de kwaliteit en uniciteit van het zilverwerk.
Na een korte bloei na de Tweede Wereldoorlog begon het tij voor Lemaire & de Vernisy stilaan te keren. Net zoals andere Brusselse zilverhuizen werd ook zij aan het begin van de jaren 50 geconfronteerd met een progressieve daling van haar zilverproductie, ingevolge de dure zilverprijzen, het grondstoffentekort en de opkomst van verzilverd metaal en inox. Met de verkoop van ingevoerde bestekken in verzilverd witmetaal trachtte Etablissements Lemaire & de Vernisy op deze laatste trend in te spelen en tegemoet te komen aan de verminderde verkoop van zilveren bestekken die gedurende jaren haar succesartikel vormden. Ondanks deze uitbreiding kon de dalende verkoop van het zilverwerk niet opgevangen worden.
Na de dood van Edmond de Vernisy werd Fernand Helbo in 1959 de nieuwe vennoot van Georges Lemaire. De firma onderging opnieuw een naamsverandering en werd omgedoopt tot Lemaire & Helbo, waarbij de letter V op het meestermerk vervangen werd door de letter H. De overgang naar Lemaire & Helbo hield niet uitsluitend een naamsverandering in, maar eveneens een reorganisatie en heroriëntering van de activiteiten. Fernand Helbo breidde de verkoop uit met de invoer van geschenkartikelen in verzilverd metaal en inox. Via deze gewijzigde verkooppolitiek trachtte Lemaire & Helbo nogmaals het hoofd te kunnen bieden aan de dalende zilverproductie en hoopte ze de verkoopcijfers terug te kunnen opdrijven, echter tevergeefs.
Rond 1960 moest Lemaire & Helbo haar fabriekscomplex sluiten en verhuizen naar een kleiner atelier waar voortaan zowel het verkoophuis als het productiehuis werden ondergebracht. Dit betekende een herstructurering en inkrimping van de activiteiten, waarbij de productie van het zilverwerk uiteindelijk werd stopgezet. Ze evolueerde naar een juweliersatelier waarbij de nadruk kwam te liggen op de verkoop en de productie van ringen en meer bepaald trouwringen zonder lasnaad. Nadat ook deze ingreep niet bleek te baten, besloot Fernand Helbo na het overlijden van Georges Lemaire te investeren in een nieuwe onderneming en richtte hij Helbo et Cie op dat naast Lemaire & Helbo zou bestaan. In 1984 werd Lemaire & Helbo in vereffening gesteld en ondanks de geleverde inspanningen van Fernand Helbo was ook Helbo et Cie geen lang leven beschoren en werd de zaak in 1989 verkocht.